1987 Art & Pro, regie Frans Strijards
Handke heeft dit stuk gebaseerd op zijn observaties van dagelijkse omgangsvormen. Daarin lijkt er steeds een delicate balans te zijn tussen wie het voor het zeggen heeft en niet.
De regisseur is zich aan het voorbereiden op de repetities van ‘De rit over het Bodenmeer van Peter Handke en wil zo snel mogelijk een trap..
Handke zelf over dit stuk: ‘De rit over het Bodenmeer is geen tragedie, geen farce, geen leerstuk, geen blijspel, geen volksstuk. Het is de uitbeelding van de maatschappelijke overeenkomsten van deze toneelvormen, verduidelijkt en onduidelijk gemaakt door de kwetsbaarheid, grofheid en zorgeloosheid van de personen, die de acteurs van het stuk zijn, dat wederom hun acteur is’.
Vervolgens geeft hij, zoals in zijn meeste stukken, een uitgebreide beschrijving van het decor. Het stuk zelf is ook al één en al regieaanwijzing. En alles is zo precies beschreven dat het lijkt alsof je als uitvoerders van zijn stukken niets meer te vertellen hebt.
Maar juist Handkes opmerkingen over wat dit stuk allemaal ‘niet’ is geven ons uiteindelijk een enorme vrijheid om alles ‘wel’ te proberen: de reis – niet het doel. Alles wat uiterlijke vorm is tenminste, want het laten zien van enige vorm van psychologie is in dit stuk uit den boze. Emoties worden er niet getoond, maar door wat er aan vorm getoond wordt komen er misschien emoties bij het publiek naar boven.
Terug naar het decor:
Veel van de genoemde zaken zijn bijeen te sprokkelen, alleen de trap niet. Die moet ontworpen worden en gemaakt. Handke vraagt om een symmetrisch geheel van twee trappen, die links en rechts naar beneden leiden en zich halverwege een verdieping samenvoegen tot één trap, twee keer zo breed. Een filmsterrentrap dus. De personages die eraf zullen komen of erop klimmen hebben ook de namen van beroemde acteurs/ filmsterren, merendeels uit de tijd van de stomme film:
Emil Jannings, Heinrich George, Erich vor Stroheim, Henry Porten, en vanaf de zestiger jaren: Alice en Ellen Kessler (de Kessler sisters).
Het is essentieel dat de trap al in de repetities aanwezig is want die is het middelpunt van conflicten, akrobatiek, opkomsten en afgangen. De trap moet niet alleen be’loop’baar, maar ook be’val’baar zijn.
De voorstelling gaat spelen in het kleine- tot middenzaal-circuit (vloeropppervlak 8×8 en hoogte nauwelijks 6 mtr) en dat betekent dat budget en zaalhoogte eenvoud respectievelijk hoogtebeperking dicteren. Handke’s voorgeschreven trap is te duur en te groot voor deze zalen.
Om dat op te lossen ontwerp ik slechts één trap, zodat het toneelbeeld asymmetrisch wordt. De trap begint achter midden op het toneel en leidt naar rechts, buigt zich vervolgens in een kromming naar voren en heeft twee leuningen aan weerszijden. Eén leuning eindigt bovenaan in een sierlijke krul in de lucht. Dit eerste ontwerp staat vrij in de ruimte en beweert niets anders dan een speeltoestel te zijn.
De regisseur vindt de trap mooi, (het idee wordt inspiratie voor het decor van een later stuk), maar in dit stuk zijn tekst en beeld nauw verweven en zeker in het eerste deel ontkom je niet aan de zorgvuldige en dwingende aanwijzingen van de schrijver, die daarmee tenslotte toch een ‘code’, een soort afspraak voor de regels van het spel gemaakt heeft. Toch besluiten we, mede vanwege de al genoemde maatvoering van de zalen, de code wat geweld aan te doen en kiezen we voor die ene trap op het toneel, maar dan wel één die uit de coulissen komt en dus richting geeft – ergens vandaan komt.
Eén trap, die geloofwaardig ergens vandaan komt betekent natuurlijk: twee trappen op het toneel. De acteurs moeten immers eerst boven zijn om in het toneelbeeld naar beneden te kunnen lopen. Deze ‘oploop’ trap wordt in de coulissen geplaatst en afgedekt door hoog rood gordijn dat ophoudt waar de zichtbare trap begint. Het rode gordijn maakt het mogelijk dat de decorbreedte op reis flexibel is. Onder de trap komt een nauwelijks zichtbare deur (door Handke precies voorgeschreven), zodat het lijkt of er een kast onder de trap zit als die deur open gaat. Links staat een hoge wand, die goud geschilderd wordt om enig gevoel van glamour op te roepen, want de eenvoudige trap met de gebogen stalen leuningen die zacht afgewerkt worden met schuimrubberen isolatiebuis, bekleed met skai, kan wel wat steun gebruiken om zich te meten met Hollywood. Wat hierbij ook helpt is de bekleding van de trap: ‘rode loper’ materiaal. Rechts achter en terzijde van de trap komen lange witte vitrages. Die scheiden het décor van het zijtoneel en geven het gevoel dat we in een luxueuze kamer zitten. Tenslotte ontwerp ik een passend (ook voorgeschreven) kamerscherm. De rest van de meubels bestaat al ergens – in een tweedehands winkel of markt – waar ik ze in de loop van de repetities zal ontdekken en aanpassen.
Het definitieve kostuumontwerp van Elizabeth Bergner (Marieke van Leeuwen) en Henny Porten (Els Ingeborg Smits) is ontleend aan een repetitiescene op de trap. De ‘dames’ lijken elkaar het licht in de ogen niet te gunnen. Om dat effect te versterken bedenk ik ‘botsende’ jurken en om dat idee verder uit te testen maak ik proefmodellen van beide jurken in rode vlieseline. Portens’rokdeel wordt een soort ballon en Bergner krijgt een asymmetrische petticoat, waardoor de rok aan één kant uitstaat en je hem bijna niet kunt passeren zonder aan te raken. De botsende modellen werken goed in de repetitie, maar ook het toevallige feit dat ze dezelfde kleur hebben werkt mee. Ze worden dan ook uiteindelijk allebei uitgevoerd in rood fluweel.
Emil Jannings (Porgy Fransen) en Heinrich George(Theo Pont) teken ik aanvankelijk in travestie. Misschien wilde ik het absurde in hun rollen aandikken. Het zou echter teveel raadsels kunnen oproepen en die worden tenslotte in dit stuk al genoeg opgegeven. Ik vind tweedehands drie zwart fluwelen double breasted jasjes met glanzende satijnen revers. Ze geven de personages precies het theatrale accent dat nodig is. Juist omdat ze er hetzelfde uitzien wordt hun onderlinge strijd begrijpelijker. Ik prijs mezelf gelukkig met deze zeldzame vondst want tweedehands – echt mooie jasjes – vinden voor twee totaal verschillend gebouwde acteurs is bijna onmogelijk!
Erich von Stroheim (Wim vd Grijn) tenslotte krijgt een glanzend nieuw lichtgrijs dandy-kostuum, waarover hij de (voorgeschreven) kamerjas draagt. En nog een geluk: Ik vind een bruikbaar monocle aan een koord. Bruikbaar, omdat het glas in een montuur zit met een dubbele rand. Die dubbele rand zorgt ervoor dat het oogglas iets van het oog af komt te staan. Als de acteur dan het monocle in zijn oogkas klemt (wat wel enige oefening vereist) is er wat meer houvast en raakt het glas het oog niet.
Tenslotte vond ik in mijn archief ook nog een tekening waarop ‘Kessler sisters’ geschreven staat. Het stelt een vrouw voor, in bikini, aan het kruis. Ik weet niet meer wat precies de gedachte hierachter was. Misschien het slachtofferschap van de al jong door hun ouders met ijzeren hand getrainde en gexploiteerde tweeling. Uiteindelijk laat ik me voor het kostuum van de ‘Kessler sisters’ inspireren door het werk van de kunstschilder Richard Lindner. Zijn mega supervrouwen passen in het beeld dat regisseur Frans heeft van de beroemde zingende tweeling: Projectielen van geweld. Hij laat ze niet gewoon opkomen als de kinderen die het spel van de volwassenen in de war gooien, zoals Handke beschrijft in zijn stuk. De tapdansende showvrouwen zijn gevaarlijk en slaan vrouwenverleider Erich von Stroheim net zo lang om de oren tot er niet veel meer van hem over is dan een snotterend kind.
Aldus zijn de machtsverhoudingen na deze actie weer verschoven in wat op dat moment een delicate balans leek en kan het spel opnieuw beginnen.
Eigenlijk heeft dit stuk geen einde, is het een perpetuum mobile. De laatste de balans verstorende handeling in het stuk van Handke is een huilende pop die in de kast onder de trap gevonden wordt en weer wordt afgedragen, waarna het spel weer opnieuw kan beginnen. Deze voorstelling eindigt met de vondst van een televisie in die kast onder de trap. De televisie die op wielen staat wordt naar voren gereden.
De televisie ontploft.
Het spel is uit.
De titel van het stuk: ‘De rit over het Bodenmeer’ is ontleend aan het verhaal over een ruiter die over het bevroren Bodenmeer de overkant bereikt. Als hij, aangekomen op de oever, achterom kijkt ziet hij dat het meer vol met ijsschotsen ligt en dat het niet erg waarschijnlijk is dat hij dit meer zomaar heeft kunnen oversteken. Van schrik valt hij dood neer.