De vader en de zoon

Ze was zo lief geweest en zo onzeker tegelijk met in haar hand de verfrommelde zakdoek, waarvan ze de punten steeds tot knoopjes draaide. Hij weet alleen niet hoe hij dit moet oplossen. Hij moet zijn vader spreken, boven op kantoor. Hij hoeft niet te studeren. Een baan is goed genoeg.

Terwijl hij door de gangen van de kolossale villa loopt, zijn thuis, valt hem voor het eerst op hoe glanzend alles is geboend. Hoe het zilver van de siervoorwerpen schittert op de donkere bladen van de smalle tafels langs de wand.

“Verder”