Terugblik 21: Iphigeneia in Aulis 1988 Kostuumontwerp bij Toneelgroep Amsterdam
Opgewarmd door ‘Kwartet’, waarin o.a. verhaald wordt over het offeren van een jonge maagd voor de geneugten van een stel volwassen adellijke personnages (zie Terugblik 20) begin ik te werken aan de vormgeving van de kostuums voor Iphigeneia in Aulis. Ook in deze Griekse klassieker gaat het over een maagdenoffer. Korte inhoud: In Aulis wil het vastberaden heldenleger de beeldschone -door Paris geschaakte- Helena terugbrengen naar haar wettige echtgenoot Menelaos. Maar helaas, er waait geen wind. Ze kunnen geen kant meer op. Om de godin Artemis toch aan hun kant te krijgen wordt de koning en veldheer Agamemnon gevraagd zijn dochter Iphigeneia te offeren. Zij wordt door haar vader naar Aulis gelokt met de belofte dat ze zal gaan trouwen met de mooie held Achilles, maar ze is er nog niet lang of ze wordt op het offerblok gelegd en haar hals wordt doorgesneden. En inderdaad, de wind steekt op en de mannen vertrekken om verder te gaan met hun oorlog richting Troje. Moeder Klytaemnestra blijft achter en wringt zich de handen.
Volgens de mythe die beschreven is door Ovidius gaat dit dodenoffer ook Artemis wat te ver. Ze gooit een sluier over de ogen van de toeschouwers en laat het meisje in leven, ver weg in het onherbergzaam Tauris, als priesteres in een tempel die aan Artemis gewijd is. Zoiets als een klooster dus. Maar daar gaat dit stuk niet over. Dit stuk laat vooral zien hoe weinig vrouwen, en zeker meisjes, kunnen beschikken over hun eigen leven, omdat de mannen dat voor hen doen.
Euripides is de jongste van de Griekse tragedieschrijvers. In zijn stukken geeft hij een persoonlijke kijk op de oude verhalen. Euripides schrijft graag over sterke vrouwen ook al leefden zij in zijn tijd, geïsoleerd, binnenshuis en uitgesloten van alle maatschappelijke leven. De mannen in dit stuk zijn laffe, onbetrouwbare types. Ze zijn niet gemodelleerd naar de aloude Griekse helden maar waarschijnlijk naar de bestuurders van Athene uit zijn tijd. Deze interpretatie wordt door Bogaerts omarmd. In de loop van de repetities zal hij de betekenis van de goden schrappen en zal hij het koor (een grote groep figuranten), bestaande uit hedendaagse mensen, uitbreiden. Dat worden de personages die als voorbijganger de loop van deze uitheemse gebeurtenissen volgen en becommentariëren.
Het decorontwerp* is een spiegeling van de zaal. Zo wordt, net als bij de voorstelling Kwartet, het publiek letterlijk een spiegel voorgehouden. Zij zijn voorbijgangers die graag komen kijken naar dit wrede sprookje.
Op de eerste repetitiedag hang ik de ruimte weer vol met levensgrote getekende personages. Deze eerste ontwerpen zijn gebaseerd op klassieke Griekse kostuums. Een historisch beeld past goed binnen het op dat moment heersende idee over de voorstelling.
Omdat het een paar weken duurt voor het definitieve startsein voor de uitvoering van de kostuums wordt gegeven, ben ik bij veel repetities aanwezig, vooral bij die van de figuratie. Op dat moment is het nog niet helemaal duidelijk wat zij zullen gaan betekenen in dit verhaal. Of wat zij vertegenwoordigen. Er wordt een veelheid door mij uitgezochte kostuums naar de repetitieruimte gebracht en auditie, repetitie en research beginnen door elkaar heen of parallel aan elkaar te lopen. Ik teken veel. Uiteindelijk worden er groepen samengesteld zoals ‘het koor van vaderlandslievende ouderen’ en een groep rond de priester Calchas. Ouderen, jongeren, gehandicapten, animeermeisjes, zwangeren krijgen in die groepen een plek. Zij worden de ‘voorbijgangers’ óp het toneel.
Uiteindelijk blijven de klassieke ontwerpen voor de hoofdfiguren gehandhaafd en kan ik die definitief uitwerken:De broers Agamenon en Menelaos, Agamenons’ vrouw Klytaemnestra, zijn dochter Iphigeneia, Achilles, een oude man, een bode, en de ziener Calchas met zijn assistenten.
De gedrapeerde Griekse kostuums krijgen allemaal verschillende, authentieke met de hand geschilderde, randmotieven. Die teken ik uit op ware grootte zodat het kostuumatelier daar vast aan kan beginnen.
Er zijn ca twaalf soldaten gecast. In de tweede ontwerpfase stel ik ze me voor zoals ze gekleed zijn in hun vrije tijd. Veel bloot, een tikkeltje homo-erotisch, want ver weg van hun vrouwen. Maar zoals gezegd gaan we terug naar het eerste uitgangspunt. Ze krijgen een oorlogsuitrusting. Wel allemaal verschillend, want de mensen die auditie doen vormen een multiculturele groep. Ze staan als zodanig model voor de strijders die uit alle windstreken komen helpen om Helena terug te halen. Natuurlijk betekent dat veel gedetailleerd ontwerp, waarin helmen, laarzen, sandalen, kurassen etc. in voor komen. Alles wat van het materiaal ‘leer’ is wordt uitbesteed aan een schoenenatelier in Brabant. De audities voor de soldatenrollen duren lang. Voor de afdeling kostuum is het altijd een lastige klus bij levertijden van vier weken minimaal als je de maten niet op tijd hebt. Dus ook daar probeer je in het ontwerp rekening mee te houden. (Veel verstelbaar maken – helmen liever iets te groot, want dan zijn ze nog aanpasbaar).
Om de historische personages verder te onderscheiden van de anderen krijgen ze goud geschilderde half-maskers. Alleen Iphigeneia (Tania Van der Sanden) niet. Zij is kwetsbaar vormgegeven in een simpel geplisseerd gewaad. Op het moment dat zij wordt uitgeleverd aan de hogepriester Calchas geef ik haar een hoge bruidstooi. Ik vind die tooi in een boek over Griekse folkloristische kostuums uit eind 18e/begin 19e eeuw. Op het moment dat ze te horen krijgt dat ze geofferd wordt in plaats van uitgehuwelijkt, wordt ze (op verzoek van de regisseur) gewikkeld in een meterslange doek en ziet ze er bijna uit als een gebakerd kind of een pop van een rups met die grote muts op haar hoofd. Het publiek weet ondertussen dat dat hoofd er straks afgaat en zo werkt dat allemaal heel goed.
Achilles wordt gespeeld door twee personen: Joop Admiraal vertolkt Achilles’ geslepenheid in een hedendaags wit pak en Jan Piet Blom, een twee meter lange figurant verbeeldt (zwijgend) zijn fysieke kracht. Hij draagt dan ook Achilles’ gevechtstenue en zijn wapens.
Klytaemnestra (Annet Nieuwenhuizen), Agamenon(Gijs de Lange) en Menelaos(Hugo Haenen) zien er in de randbeschilderde draperieën uit alsof ze zo van een Griekse vaas zijn afgestapt.
En het koor? Uiteindelijk blijkt het budget niet toereikend om iedereen van een kostuum te voorzien. De grootste groep wordt gevraagd zelf kleding, van bepaalde aard, mee te nemen. Tijdens de generale week zal er gekeurd en eventueel aangevuld worden uit de voorraad.
Het is erg leuk werk om dit hele realisatieproces te organiseren en begeleiden. De spannendste periode, ook voor een kostuumontwerper, is altijd de laatste tien dagen. Zeker bij zo’n groot bezette productie. Dan moeten alle gemaakte onderdelen klaar zijn en komt de grote doorpas. Het doorpassen van de kostuums loopt zo ongeveer gelijk met alle spannende momenten voor iedereen in de crew: het decor komt binnen en wordt gebouwd, de belichters gaan aan de slag, pruiken zijn klaar maar moeten nog worden opgemaakt, grime uitgeprobeerd. Er zijn vaker repetities van het koor, dus steeds grote groepen mensen in huis. Hoe belangwekkend je je eigen bijdrage ook vindt, je moet rekening houden met elkaar, want acteurs en figuratie zijn overal nodig. Het is dus dringen geblazen en voor spelers en zeker voor een regisseur een hele klus. Uiteindelijk gaat de voorstelling spelen waarin de lichtstanden gemaakt worden, het geluid/ de muziek. En dan als de try-outs beginnen, ieder avond na afloop bespreken wat nog niet goed is, gaat, loopt, etc.
Als alles klaar is ziet het er prachtig uit. De soldaten staan hoog achter op de brug. Maar ook al zijn de uniformen klaar en passend, het blijkt moeilijk van figuranten een gedisciplineerd regiment te kweken in drie weken. Jammer van al die details, die je nu niet meer ziet.
Drie van mijn ‘grote’ tekeningen komen als ‘publiciteitsact’ in de etalage van de grote boekwinkel op de Leidsestraat te hangen!
*Decoridee en licht Jan Versweyveld
Als het decor opgebouwd wordt (overigens o.l.v. toenmalig vaste ontwerper Paul Gallis) zien we dat het zaalbalkon schitterend is nagemaakt door het eigen atelier van Toneelgroep Amsterdam. Dit atelier is circa 2002 opgedoekt, net als in de jaren ervoor en daarna veel andere ateliers van gezelschappen. Daarmee is veel knowhow verloren gegaan. Maar de behoefte aan een ‘frisse wind’ en het ‘opschudden van de bedden’ wint ook in theaterland steeds meer van het vasthouden aan soms heel goede gewoontes. Een dieperliggende reden is natuurlijk een scherpere budgettering. Dat deze kaalslag sindsdien nog steeds doorontwikkeld wordt blijkt uit een ingezonden brief, in de NRC van zaterdag 7 december 2013. De (toenmalig) directeur van de stadsschouwburg in Amsterdam stelt voor klassieke balletvoorstellingen voortaan in te huren vanuit Moskou of Parijs om op die manier geld te sparen dat dan niet meer gestoken hoeft te worden in die dure in Nederland opgebouwde opleidingstraditie. Even verderop betreurt hij dan weer de huidige fixatie van het kunstbeleid op alleen vernieuwing, met veel te weinig aandacht voor ambachtelijkheid en zeggingskracht. Wat kost meer geld? Kippen of eieren?