Terugblikken 26 Het syndroom van Stendhal 1989
Bij het herlezen van ‘Het syndroom van Stendhal’ zie ik de binnendruppelende gasten weer voor me met hun loopjes en schijnbaar zinloze conversaties. Ook hoor ik tijdens het lezen de stemmen van de acteurs*, die de vele karakteristieke zinnen door de ruimte laten schallen, of half laten verdwijnen in onbegrijpelijke onderonsjes. De gasten die naar deze begrafenis-afterparty komen zijn de bobo’s, de boekhouder, de kunstluizen, de exen en de minnaars, de modeontwerper, de fotografe, de waarheidszoeker en een privédetective. Het is een echt ensemblestuk dat in 1989 geschreven werd door regisseur Frans Strijards. Het werd gespeeld door een groep acteurs die al enige jaren hecht met hem samenwerkten.
Het verhaal speelt zich af in de net aangeschafte villa die, in de al jaren durende droom van de weduwe, het zoveelste epicentrum van de beeldende kunst moet gaan worden.
Hoewel me dat toen niet zo opviel zijn er opvallend veel raakvlakken met ‘De kersentuin’ van Tsjechow, die Strijards in 1987 regisseerde (zie Terugblik 18). In ‘De kersentuin’ draait alles om een illusionaire erfenis: het verlies van het aanzien, de vanzelfsprekende macht, de oude adel, die het aflegt tegen de gewiekstheid van een opkomend zakenman. Als symbool verliest de oude adel huis en kersenbomen, maar ze leven arm en dapper voort, geworteld in het leven. In het ‘Syndroom van Stendhal’ gaat het om een erfenis van zo’n zakenman, een nouveau riche die zich eerst vlotjes verrijkt heeft en vervolgens alles verliest en tenslotte, als magnaat gebroken in de knop zichzelf doodt. Nog net op het nippertje kon hij een huis voor zijn vrouw kopen. Om aan haar ambities tegemoet te komen. En iedereen die deze begrafenis bezoekt is vast van plan mee te profiteren van die erfenis. Ze komen hier niet voor het herdenken van een geliefd persoon maar ze komen hier om af te rekenen. Ze hebben allemaal wat te verhapstukken met de overledene, met de weduwe en/of met elkaar. Misschien valt er nog iets te halen. Langzamerhand komt iedereen er achter dat de erfenis niet zo florissant is als verwacht. Een erfenis met alleen maar schulden en een huis dat ‘zwaar onder water ’ blijkt te staan. De loodzware hypotheek zal de weduwe moeten dragen, omdat ze vlak na de dood van haar man nog een termijn heeft afbetaald. Hij had dit zo geregeld. Het was zijn wraak op haar. Daarom besluit ze er zelf ook een eind aan te maken, waarna het stuk als het ware weer opnieuw kan beginnen…
Belangrijk in de anecdote van het stuk is de villa waarin de twaalf acteurs speelden: naast het kostuumontwerp was het mijn taak ‘dit bijzondere huis’ vorm te geven. Al voordat het stuk helemaal geschreven was, repeteerde Strijards in mijn aanwezigheid met de acteurs en probeerde van alles uit. Op basis daarvan ontstond een choreografie, een ballet door de ruimte en daaromheen bouwde ik het decor.
De eerste maquette bouwde ik met behulp van ‘plastic buisjes met dop’ die om van die heel dure marterharen aquarelleerkwastjes geschoven worden. Ze hadden de ideale maat voor de pilaren die ik beoogde. Daartussen boog ik karton, slingerend door de ruimte, zoals de regisseur zijn paren liet dansen. Jugendstil in het hoofd, danspaleis in de buik en hoerentent in de kont. De definitieve maquette was een verfijning van dit model. Het gat in het achteroverhellende dak was een praktisch verzoek van de regisseur ivm de belichting. De vorm van het gat leek op een oog. De alziende (overledene of God?) die naar zijn eigen feestje keek.
Het decor werd schitterend uitgevoerd door Hans Westendorp (later vele jaren hoofd techniek van theater Frascati), die toen gespecialiseerd was in het uitvoeren van technisch moeilijke decors en/of requisieten en bekend stond om zijn gouden handen. En omdat de voorstelling op reis ging maakte hij er ook meteen een bouwdoos van waarbij elk kind met architectendromen zijn vingers zou aflikken: Geen zware zetstukken, maar feilloos in elkaar passende puzzelstukjes, luchtig als het bouwsel van het stuk zelf.
Tijdens het bouwen van de trap staken de treden nog onafgezaagd door naar achteren. Dat bracht me op het idee om een tweede geheime af-en opgang te creëren. Het was allemaal geen probleem (zie foto). Hans fixte het. Zo ontstonden wel zes op– en afgangen in het huis, waarvan de regisseur dankbaar gebruik maakte en waardoor je ook als publiek mee kon dwalen, mee kon genieten van de onvermoede ruimtes.
Het decor was van hout. De ongeschilderde ‘look’ was zo bedoeld, maar ik liet er een transparante lak met wat blauwig pigment op schilderen, die bij bepaald licht het hout deed oplichten als zacht glanzend metaal.
De echte repetities begonnen in het zo goed als afgebouwde decor en dat gaf mij de rust aan de kostuums te beginnen op mijn vertrouwde manier: eerst de personages schilderen en daarna de eerste schetsen voor de kostuumontwerpen maken.
Dit allemaal ter inspiratie, want het meeste werd ‘gekocht’. Alleen voor Hedda (Trudy de Jong), de zuster van Hilde die ‘iets in de mode doet’ werden diverse couture-stukken gemaakt*: voor Hilde en voor het stiefkind van Hilde: Natasja (Marieke van Leeuwen), die het liefst schijt aan alles had, maar die er toch ook ‘sjiek geprobeerd’ uit moest zien.
De kleuren van de kostuums waren schakeringen van blauw, paars, grijs, expres bijna geen begrafeniszwart. Dat vroeg weer om een bepaalde filtering in het licht, omdat bij iets teveel rode tinten in een filter (mooi voor de huid) de kleren bruinig werden en hun onderlinge nuances verloren. Allengs verkleedde men zich in avondtoilet en werd de sfeer luxueuzer, maar ook grimmiger.
Vlak voor de pauze is Gaby (Kathenka Woudenberg),een nymfomane gaste, onder de dinertafel gekropen en heeft ze Alfred (Theo Pont), de zaakwaarnemer van de familie, even lekker verwend. Ik moet nog altijd gniffelen om die scene, zeker om de verbaasde blik van Hedda die dan getooid met haar net nieuwe, zeer opvallende hoed in de vorm van een grote rode mond, juist weer binnenkomt. De montagefoto van deze scene kreeg ik van een van de acteurs, samengesteld uit foto’s die fotograaf Reijn van Koolwijk nam vanaf een standpunt dat niet voor het publiek toegankelijk was. Eigenlijk een kijkje achter de scene dus, maar daar gaan deze terugblikken dan ook over, dus waarom niet.
De anekdote van het stuk, die nauwelijks verteld wordt maar in flarden tot je komt in gebeeldhouwde zinnen, het heen en weer gevlieg van de personages, hun perfecte ensemblespel, de uitdagende vormgeving van het villa-decor en de kostuums, de vele medewerkers op de achtergrond die zich met hart en ziel inzetten, ik herinner het me allemaal nog heel goed: het was een in alle opzichten spannende, en eervolle onderneming.
Toch zijn dat slechts de ingrediënten waarmee Strijards als regisseur een ongrijpbaar en geweldig kunstwerk afleverde. Even ongrijpbaar en geweldig als de kunst waardoor je zo bevangen wordt dat je dood neervalt: Een ziekte, geconstateerd door de schrijver Stendhal over een reiziger die te Florence overweldigd raakt door de overdosis kunstzinnige schoonheid. Vandaar ook de titel van het stuk: ‘Het syndroom van Stendhal’.
Het is geweldig om weer te beseffen hoe Strijards in staat was middels een kritische opstelling naar de kunstwereld, waarbij publieksaantallen het belangrijkst zijn, (managers maken de dienst uit en nog steeds schrijdt dit voort) een kunstwerk te maken dat elke discussie over wat kunst dan precies is overbodig maakt.
Voor mij was het een doorbraak als decorontwerper. Zie ook bijgaand twee recensies.
Cast en credits:
Acteurs: Wim vd Grijn, Porgy Fransen, Els Ingeborg Smits, Trudy de Jong, Theo Pont, Dyane Lensink, Marieke van Leeuwen, George van Houts, Evert Vermeulen, Han Kerckhoffs, Maartje Nevejan en Kathinka Woudenberg.
Assistentie kostuums: Alja Kroes. Uitvoering: Marietje Snitjer, Arlies van Willes, Stephanie Gude en Jacques Janssen (hoed)
Techniek en licht: Dick Kruijd, George van Vliet, Keesjan Blei i.s.m. technici van Brakke Grond